ZEEWOLDE - Wat deed u in het laatste oorlogsjaar? Kunt u zich de bevrijding nog herinneren? Deel 2: Teun en Toos Hassink-Harmsen.
Wilpse Klei
Teun (1935) en Toos Hassink-Harmsen (1934) wonen op dit moment nog aan de Bosruiterweg, maar verhuizen binnenkort naar het dorp Zeewolde. Zij betrokken in 1982 met hun drie zoons Erik, Jan en Dinant een boerderij aan het Erkemederpad. Dat was mogelijk geworden door ruilverkaveling. In Wilp, waar de familie voorheen woonde, lagen hun stukken land verspreid over de uiterwaarden van de IJssel, een mooi, nieuw bedrijf starten met grond aan één stuk was toch wel iets aantrekkelijker. Teun herinnert zich nog wel de vele boerderijen die er voor de oorlog tussen de zomer- en de winterdijk aan de Gelderse kant van de IJssel stonden. “We woonden in de Wilpse Klei”, begint de 85-jarige ex-veehouder zijn verhaal. “Het waren stuk voor stuk oude boerderijen. Ze hadden allemaal een hooizolder. Vóór de oorlog werden er Nederlandse soldaten ingekwartierd. Toen de Duitsers in mei 1940 ons land binnenvielen, waren ze eigenlijk binnen de kortste keren verslagen, dat stelde niet veel voor. Met een aantal soldaten hadden we een band gekregen. Het was zelfs weleens gebeurd dat zij de koeien molken.” In de Hongerwinter van 1944-‘45 kwamen er allerlei mensen uit het westen bij de familie Hassink in Wilp voor graan, melk, aardappelen enz. Teun: “Wij hadden genoeg te eten, maar konden natuurlijk niet al die mensen voeden. Ik weet nog dat een van die hongertrekkers bij ons ziek werd en naar het ziekenhuis in Apeldoorn moest. Auto’s had je op dat moment niet. Vader durfde niet van huis, moeder en tante zijn toen vanuit Wilp met paard en wagen én de zieke persoon naar het ziekenhuis in Apeldoorn gereden.”
Dubbel gevoel
De bevrijding was een vreemde tijd, weet Teun nog heel goed. “De andere kant van de IJssel was al bevrijd. De Engelsen en Canadezen dachten dat er bij ons Duitsers zaten. Zaterdag 7 april 1945 hebben ze toen een hele serie boerderijen in brand geschoten. Vader heeft nog geprobeerd een aantal koeien te bevrijden, omdat hij het op een of andere manier al niet vertrouwde. De meeste koeien hebben het overleefd, maar verder waren we alles kwijt. De bevrijding gaf ons zodoende wel een heel dubbel gevoel.” Nog was de oorlog echter niet helemáál afgelopen. “De kelder onder de boerderij was intact gebleven. Toen we een paar dagen later in de ruïne gingen kijken, hoorden we ineens geschiet. Wíj de kelder in. Het waren Canadezen, die dachten dat wij Duitsers waren en ons in de kelder hadden verschanst. Dat waren bange en ook wel hachelijke momenten, zeker voor mijn ouders. We hebben enige jaren in een primitieve noodwoning gebivakkeerd, waarna we in 1952 een nieuwe boerderij konden beginnen. Het werd daarna wel beter, maar dat gold voor alle boeren.”
Vliegveld Teuge
Toos (Hassink-)Harmsen maakte als kind eveneens mee dat de boerderij waarin zij woonde in brand werden geschoten. “We woonden in de buurtschap De Vecht, niet ver van vliegveld Teuge. Mijn tweede vader lag met longontsteking in bed. Moeder ging even naar de stal om naar de paarden te kijken. Toen ze op de deel was, hoorde ze ineens vliegtuigen overkomen en voor ze het wist werd er op de boerderij geschoten. De hele boerderij brandde af. Zelf hebben we het er levend afgebracht, de koeien, waaronder enkele drachtige, en de hond niet. Ja, dat heeft diepe indruk op ons gemaakt en vergeet je natuurlijk nooit meer.”