Zeewolde Actueel

Dinsdag, 19 augustus 2025

Uw huis-aan-huis nieuwsblad met het laatste nieuws uit Zeewolde

Hans de Bondt kwam in laatste oorlogsmaanden nauwelijks nog buiten

Hans de Bondt kwam in laatste oorlogsmaanden nauwelijks nog buiten
Redactie: Mannes Schoppink

ZEEWOLDE - Wat deed u gedurende de oorlogsjaren ’40-‘45? Kunt u zich de bevrijding nog herinneren? Deel 10: Hans de Bondt (86).

Drei Liter

Emeritus-predikant Hans de Bondt, die in Zeewolde ook wel bekend is als ‘polderdichter’, werd op 20 februari 1934 geboren in Schalkhaar (bij Deventer). Hij was het vierde uit een gezin van (later) acht kinderen. Zijn vader was proefbakker bij een geneeskundig laboratorium en na de oorlog leraar brood- en bankbakkerij aan de LTS in Deventer. “Hij probeerde in het laboratorium brood uit te vinden voor hart-, maag-, nier- en leverpatiënten”, steekt Hans van wal. “We hadden een fijn, warm gezin. Ik was twee toen we naar Deventer verhuisden. Toen de oorlog in 1940 begon, zat ik nog op de kleuterschool. Ik zie me thuis nog zo in de erker staan. Op straat zag ik vreemde soldaten lopen, met rare helmen op en grote laarzen aan. Ze liepen met een getrokken geweer. Mijn vader riep me weg bij het raam. Later ging ik naar de grote school en nog weer later in de oorlog konden we niet meer naar school. We kregen toen in kleine groepjes les bij de meester thuis.” De meester van de vierde klas vertelde dat niet alle Duitse soldaten vóór Hitler waren. Een anekdote daarover doet Hans nog steeds gniffelen. “Een klasgenoot wist te vertellen dat de Duitse soldaten hun rechterarm omhoog hielden en dan ‘Heil Hitler’ riepen. Volgens de meester was dat niet helemaal waar. Er waren er ook die ‘Drie Liter’ zeiden. Dat vonden wij wel een goeie mop. Toen ik een keer naar huis liep, stond daar een wat oudere Duitse soldaat. Ik liep naar hem toen, stak mijn rechterarm omhoog en riep heel hard: ‘Drie Liter!’. De soldaat lachte, aaide me over mijn bol, stak zijn hand een beetje omhoog en zei: ‘Drie Liter, mein Junge’.”

Dode soldaat

Buiten schooltijd hadden Hans en zijn broertjes een ‘verzetsgroepje’, waarmee zij Duitsers probeerden te ‘pesten’. Dat was soms best spannend. Eén keer, eind 1944, maakten ze echter iets heel ergs mee. “We moesten naar de schoenmaker in Schalkhaar. Toen zagen we een boom over een sloot liggen. Er zaten mooie, rechte takken aan en mijn broer stelde voor van de takken voor alle drie een wandelstok te maken. Toen we de boom wat opzij trokken, lag daar in de droge sloot een Duitse militair die zich door het hoofd had geschoten. We schrokken ons wild en liepen gauw door naar de schoenmaker, aan wie we het voorval vertelden. Die gebeurtenis is me altijd bijgebleven.”

Deventer was vanwege de IJsselbrug in de oorlog een gevaarlijke plaats om te wonen. Regelmatig was de brug het doelwit van een bombardement. De bommen vielen soms rechts en links in de wijk waar Hans woonde. “We moesten dan zo vlug mogelijk allemaal de kelder in. Mijn ouders moeten toen wel erg bang zijn geweest en wij ook. Je moest de deur openhouden voor anderen om naar de kelder te kunnen. Dat waren vaak heel hachelijke momenten. Om die reden verhuisden we in het laatste oorlogsjaar naar de andere kant van Deventer, waar we boven een winkel hebben gewoond, bij vrienden. Het was een groot huis met een hele grote kelder. De laatste maanden van de oorlog kwamen we nauwelijks nog buiten en speelden en sliepen we in de kelder.” Vanuit de kelder maakte de familie De Bondt de bevrijding mee. Hans’ vader ging regelmatig even ‘boven’ kijken. “Plotseling waren er Canadese militairen in de winkel, waarvan de etalageramen allang kapot waren. Straat voor straat werden de Duitsers verjaagd. Toen mochten we allemaal naar boven en zagen daar al die Canadese soldaten in de winkel. Dat was onze bevrijding. Die avond in april hebben we voor het eerst door de straten gehost en gezongen met heel veel andere mensen. Iedereen was vrolijk en blij en iedereen rookte!”

De oorlog bleef nog lang onderwerp van gesprek bij Hans en zijn familie. Er was sprake van ‘wederopbouw’, maar er was ook nog veel ‘op de bon’. “Nieuwe kleren krijgen, nieuwe schoenen, het kostte tijd en geld, tot alles weer een beetje normaal werd. Dus ook in die zin speelde de oorlog best nog lang een rol. Meer voor onze ouders dan voor ons, denk ik. En zeker in de stad, onze leefomgeving, waar zo ontzettend veel kapot was en die langzamerhand werd herbouwd.”