ZEEWOLDE - Wat deed u gedurende de oorlogsjaren ’40-‘45? Kunt u zich de bevrijding nog herinneren? Deel 9: Ed de Voogd (81).
Als jongetje (geb. september 1938) had ik evenals leeftijdgenoten geen benul van een oorlog. Ik zag en hoorde wel dat er wat aan de hand was: weinig mensen op straat, soldaten met vreemde helmen (werden Moffen genoemd), slagbomen met wachthuisjes, sirenegeluid, lege etalages; het was anders. Toen ik het verzoek kreeg ervaringen op te schrijven, had dat tot gevolg dat er veel beelden ‘naar boven kwamen’. Eigenlijk verbaasde het mij dat ik zoveel gebeurtenissen had opgeslagen, terwijl ik de oorlogsjaren niet bewust had meegemaakt.
De zomers waren in de jaren ’42–’45 heet; de winters bar koud met veel sneeuw en ijs. Wanneer ik op mijn klompjes naar de bewaarschool liep, viel ik na enkele meters om doordat de sneeuw vastplakte. Die bewaarschool (later: kleuterschool) werd na een paar weken gesloten: er waren geen briketten of eierkolen voor de hoge potkachels en de waterleiding was bevroren. Daardoor ging in 1943 ook onze lagere school dicht. Een paar meesters waren ‘ziek’. Die waren ondergedoken, werd ons later verteld. Ondergedoken?
Op een zondagmiddag zag ik aan het hek bij het park in onze buurt een bordje hangen: ‘Verboden voor Joden’. Dat begreep ik toen niet. Evenmin van die grote rode kruisen op de daken van enkele grote huizen. “Daar wonen Duitse officieren”, werd verteld. Die waren daar ‘ingekwartierd’ . Die kruisen waren bedoeld om beschietingen en bombardementen te voorkomen. De huizen moesten lijken op een ziekenhuis.
Op het postkantoor stond een sirene. Die loeide als er vliegtuigen naderden. Bij luchtalarm moest ik bij iemand aanbellen en daar naar binnengaan. Als dat niet lukte, moest ik op de grond gaan liggen tegen een muur aan. Dan was ik erg bang. Ik hoorde dat ergens bommen ontploften en geschoten werd.
’s Avonds werden de ruiten afgeplakt met zwart papier. Van buitenaf mochten de Duitsers geen licht zien branden. Als het licht uitviel werd de knijpkat gebruikt om kaarsen te zoeken. Dan hoorden we weer vliegtuigen overkomen: “De Tommies komen.” Tommies? Die bombardeerden plekken waar Duitsers waren. Ook vlogen ze naar Duitsland en bombardeerden daar steden, hoorde ik.
Voor ik ging slapen, moest ik controleren of mijn koffertje met kleren bij mijn bed stond. Als we uit ons huis moesten, moest ik het meenemen. Waarom? Ik had geen idee.
Als ‘ontbijt’ kreeg ik – het zal eind 1944 geweest zijn – een héél dun sneetje ‘bruin’ brood met wat bietenstroop en een kroesje waterige melk. ’s Middags hetzelfde en ’s avonds een paar aardappels met soms wat ‘groente’ met een lepel levertraan toe; heel vies!
Af en toe ging de buurman op zijn fiets een dagje weg. Wanneer hij terugkwam, had hij ‘van alles’ bij zich: had hij bij een boer gehaald, zei die. Een enkele keer gingen we met een pannetje naar een van de leegstaande winkels. Daar stonden grote bussen - die noemde men later gamellen – waaruit met een paar pollepels iets van ‘soep’ werd geschept. Ik moest ervan kokhalzen.
Op een middag zag ik dat enkele bomen in de Hoofdstraat waren omgezaagd. Mannen en vrouwen gooiden takken en stukken hout in kruiwagens, karren en zelfs in een kinderwagen. Ik begreep thuis dat het hout werd opgestookt bij gebrek aan kolen of turf.
Op een zondagochtend belde een Duitse soldaat aan. Hij vroeg iets en vertrok even later met een deken. Waarom?
Bij die slagbomen, die ik in het begin noemde, moesten de mensen een papiertje (?) tonen. Verteld werd dat Duitse soldaten daar voorbijgangers om een ‘Ausweis’ vroegen (was een legitimatiebewijs).
Ik herinner mij dat verteld werd dat niemand ’s avonds de straat op mocht, dan was het ‘spertijd’. Wie toch op straat liep, zou door de Duitsers neergeschoten worden.
Op een dag hingen er in de straat vlaggen. Ik had nooit een vlag gezien. Op de stoepen stonden mensen op iets te wachten. Opeens reden met donderend lawaai legerwagens en veel tanks de straat in. Het waren andere soldaten met andere kleren en andere helmen. Ze zwaaiden en lachten. Sommige mensen klommen op de wagens en tanks. Er werd gejoeld, gehost en zelfs gezoend.
Toen die lange rij voorbij was, zag ik dat de tanks de vluchtheuvel op het kruispunt, helemaal platgewalst hadden. Ik zou nu denken: een symbool van de Duitse nederlaag, einde oorlog. Ons dorp was ook bevrijd!