ZEEWOLDE - Wat deed u gedurende de oorlogsjaren ’40-‘45? Kunt u zich de bevrijding nog herinneren? Deel 4: Bertha Leibbrandt (90).
Praktijk aan huis
Bertha Leibbrandt werd op 3 juli 1929 te Amsterdam geboren als dochter van Johann Gottfried Leibbrandt (1899-1943) en Jacoba Roelfina Stagger (1900-1986). Er was al een zoon geboren en na Bertha zouden er nog twee volgen. Vader was huisarts in de Indische buurt en verhuisde in Bertha’s geboortejaar naar de wijk Watergraafsmeer, waar hij een praktijk aan huis had. Moeder was tot haar huwelijk in 1925 onderwijzeres geweest. Toen de Duitsers ons land in mei 1940 binnenvielen, was Bertha 10, bijna 11. “Aanvankelijk ging ik nog gewoon naar school. In de kelder van onze christelijke Hogewegschool werd het illegale Vrij Nederland gedrukt. Op 3 maart 1941 werden daarom vier onderwijzers opgepakt. Juffrouw Snel, van wie ik nog breien had geleerd, stierf na enige weken in het Huis van Bewaring aan de Weteringschans. De drie anderen werden naar het Oranjehotel in Scheveningen afgevoerd en daar veroordeeld tot drie of vier jaar gevangenschap in Duitsland.” Vanaf september 1941 ging Bertha naar het Gereformeerd Gymnasium aan de Keizersgracht. Dan reed ze met de tram (lijn 9) of op de fiets langs Artis en de Hollandse Schouwburg. “In 1942 zag ik daar hoe mensen in grote vrachtwagens werden geladen. Ik zie nog zo een oude, witgebaarde man met een Jodenster op zijn winterjas, een opgerolde lichtblauwe deken onder zijn arm en een kind aan zijn hand, te midden van koffers en ander reisgoed.” Aan de overkant vingen nonnen stiekem kinderen op, maar dat hoorde Bertha later pas en over al dat soort dingen mocht ze thuis toch niet praten. “Mijn vader was al ziek en stierf in september 1943 aan een hersenbloeding, 44 jaar oud. Ik was 14. We zijn toen naar de Rivierenbuurt verhuisd, want we moesten ons huis uit, er kwam een nieuwe dokter te wonen.”
In 1944 ontmoette Bertha voor het eerst Willem Cozijnsen. “Hij was net hersteld van polio en ik weet nog dat hij mij op Dolle Dinsdag, 6 september 1944, van catechisatie naar huis bracht. Onze wegen zijn later uiteengegaan, maar de laatste tien jaar voor zijn dood in 2008 hebben we nog samengewoond in Zeewolde.”
Suikerbieten
De Hongerwinter deed zich ten volle voelen in Amsterdam. Deze heeft een onuitwisbare indruk op Bertha gemaakt. “De straten lagen vol riool, waar je overheen moest springen. Alle bomen werden gekapt om op te stoken. Gas en elektriciteit waren afgesloten. Trams reden niet meer. We kregen brood mee naar school, belegd met heel dun gesmeerde, sterke boter. Het ontbijt bestond uit roggepap in water met stroop van suikerbieten. Als moeder stamppot maakte van aardappels en bruine bonen met uien, hadden we even wat langer geen honger.” Behalve honger herinnert Bertha zich ook de nare verhalen die ze regelmatig hoorde en de angst die daaruit voortvloeide. “Op het laatst at via de kerk een jongetje, Bertje, bij ons mee. Hij vertelde over het doodschieten van mensen op de Weteringschans, wel 19. Ik werd heel bang en deed mijn ogen stijfdicht. Het bombardement op de meisjesschool, waar verzetsstrijders werden gemarteld, gaf een vreselijk lawaai. Wij zaten onder aan de trap in het trappenhuis, dat was het veiligste.”
De bevrijding was één groot feest, de blijdschap die dat gaf zal Bertha nooit vergeten. “We liepen van Amsterdam naar Diemen, omdat we hoorden dat de Canadezen in aantocht waren. We klommen op jeeps en reden zo met z’n allen het bevrijde Amsterdam in. Langs de kant van de weg stond een haag van mensen. Iedereen wilde een glimp van de bevrijders opvangen. Niet lang erna kwam koningin Wilhelmina langs het gebouw dat wij ‘Wolkenkrabber’ noemden en waar wij zo’n beetje tegenover woonden. Ze zwaaide naar ons allen, met dat voor haar zo kenmerkende bont om haar hals.”