Ik heb een enorme stapel was voor me liggen. Net of mijn kinderen, nu ze hele dagen thuis zijn, ineens twee keer op een dag andere kleren aandoen. Ondertussen zing ik. Dat doe ik al jaren zo onder de was.
“Mam!” “Maham!”
“Ja?”
“Kun je daar even mee stoppen, ik heb les en hoor er niks van als jij zo blèrt.”
Ik hou braaf mijn mond. Alles voor het schoolwerk natuurlijk.
Als ik even later met de stofzuiger de bovenverdieping doorploeg, komt mijn man met zijn hoofd om de deur: “schatje, ik heb een conference call.” Ik kijk hem vaag aan. “Die herrie” en hij knikt naar de stofzuiger.
Dan maar naar de supermarkt; de boodschappen moeten nog. Daar gebeurt deze coronatijd iets mysterieus mee. De weekboodschappen zijn na drie dagen al op. Echt! Nou ja, niet de groente. Maar de rest wel. De hele dag door hoor ik: “hebben we wat lekkers in huis?” Borden en bekers op elke kamer van het huis met restjes tosti, muesli en gebakken ei.
Binnenkort wordt het weer wat normaal. Dan is de middelbare school weer open. Dan zit de lunch in een trommeltje en het water in een dopper. Dan gaat er heel vroeg een wekker en gaat er gewoon één setje kleren aan.
Dan kan ik weer heel hard zingen en stofzuigen op mijn vrije dag.
Ik begon wel net te wennen. Aan de bedrijvigheid de hele dag om me heen. Ruim twee maanden lang waren ze hier allemaal thuis. We hebben nog nooit zoveel spelletjes gedaan, wandelingen gemaakt, gebakken en films gekeken. Maar verlangde soms ook wel naar het huis voor me alleen. Even niemand in de buurt.
Vandaag is mijn laatste dag online-lesgeven. Ik complimenteer mijn klas dat ze zo lekker hebben gewerkt. Op mijn vraag of iemand nog een vraag heeft zie ik een microfoon open gaan. En net als hij beginnen wil, komt zijn moeder luidkeels zingend zijn kamer binnen stuiteren.
“Mam!” hoor ik hem kwaad uitvallen.
Hij kijkt verontschuldigend naar mij en zegt: “die moeders snappen er ook hélémaal niks van!”