Afgelopen vrijdag stond ik verbaasd in de gymzaal van onze school. Dertig zwetende puberlijven staan te volleyballen. Het lesuur ervoor ook. Met dezelfde ballen. Met zestig handjes per les, zonder anderhalve meter afstand. Een high five bij een doelpunt.
En dat terwijl de hockey en voetbal van mijn kinderen op de sportclub niet meer door mag gaan. Buiten. Met veertien kinderen. Zonder handjes.
Ik loop terug naar mijn lokaal. Door de aula. Pauze. Wel vierhonderd leerlingen op een kluitje. De bel gaat. Dertig leerlingen de klas in. Handen aan de deurklink, aan toetsenborden. Hatsjie.
Ik sta erbij en kijk ernaar. Zo onprettig dit.
“Of ik wel begrijp dat het niet te doen is voor haar en haar man als de school dicht gaat”, kwettert een moeder in mijn oor. “Natuurlijk snap ik dat, maar je bent er nog beroerder aan toe als jij en je man straks ziek plat liggen en de rest van Nederland ook.”
Zondagmiddag zit ik voor de TV. Net als de rest van Nederland. Met een vol hoofd. De bruiloft van een collega is net afgezegd. Ze zou trouwen volgende week. Een vader is overleden. Hij was besmet. Zijn vrouw mag niet naar de begrafenis, ze zit in quarantaine. Een bevriende violist met een nul-urencontract bij een orkest zit zonder werk de komende weken. Nul inkomsten. Lege restaurants, lege snackbars, lege nagelstudio, lege kerk, lege sportschool.
Dan hoor ik minister Slob zeggen dat de scholen dicht gaan. Er valt een last van mijn schouders. Want ik zou niet weten hoe ik in mijn klassen het besmettingsgevaar zou moeten voorkomen.
Hoe het verder gaat? Geen idee.
Op de middelbare school zullen er digitale lessen komen. En de basisschool? “Corona-vakantie”, hoorde ik een kind al roepen. Ik zag de lessen op Facebook al voorbijkomen. Leg de lat niet te hoog thuis. Ritme is fijn. De tablet regelmatig in de kast en lekker het bos in.
Zorg voor elkaar! En besmet elkaar met kalmte en iets liefs.