Het lokaal stinkt naar ontsmettingsmiddel. Na elke les moeten de tafels worden schoongemaakt. Ze doen het braaf.
Ik zit met schrale handen van de desinfecteer-spuitbus achter m’n bureau en voel me net mevrouw Helderder. Van Pluk van de Petteflet.
Mevrouw Helderder vond ik vroeger stom. Een kille vrouw die alleen maar van ‘schoon’ hield. Geen feestjes. Geen vakantie. Geen vriendjes over de vloer. Geen geknuffel. En ik had medelijden met Aagje. Die gelukkig Pluk had; haar gezellige, lieve vriendje die iedereen hielp met z’n kraanwagen en alle Stampertjes ging troosten.
Dat ik me als mevrouw Helderder moet gedragen bevalt me allerminst. Dat schoonmaken is tot daar aan toe. Maar de rest.
Vanmorgen bijvoorbeeld. Toen stond er al vroeg een meisje in mijn lokaal. Ze heeft het heel zwaar thuis. Met rode ogen vertelde ze dat ze zo opzag tegen de nieuwe week. Ze stond daar maar. Anderhalve meter bij me vandaan. Te wriemelen met haar handen. Ongemakkelijk rot voelend. Wat doe ik dan? Mondkapje op en met een gehandschoende hand op haar schouder kloppen? Of doe ik een stap naar haar toe en pak ik haar hand in mijn blote hand?
En dan het vorige uur. Ik kreeg een mailtje van een jongen uit de groep die online les had. “Hallo mevrouw. Ik word gek van het thuis-school. Kan ik misschien de hele week naar school?”
Het klinkt lachwekkend. Maar deze roep om aandacht raakt me diep. Hij wil naar school!
Ik wil geen mevrouw Helderder moeten zijn. Ik wil Pluk zijn. ‘Hup, m’n kraanwagen in en dat joch halen. Kom er maar bij. Plek genoeg. En jij, meid, heb je verdriet? Kom hier, krijg je een knuffel als je die nodig hebt.’
Dat is toch docent-zijn.
Na school uit ik m’n onmacht bij een paar collega’s. Zoveel herkenning.
“Wat heb je gedaan bij dat meisje?”, vroeg er een.
“Wat zou jij doen?”, vraag ik. “Die knuffel geven”, zegt ze resoluut.
Ik knik; “’k heb ‘t meisje gevraagd of ze een hug wilde, en dat wilde ze graag.”
Maar ik had wel eerst gekeken of niemand het zag. Zo gecompliceerd is het dus nu geworden!