“Mevrouw, ik heb een gummetje in mijn neus!!” Ik denk eerst dat het een grapje is, maar dan kijk ik in een paar paniekerige blauwe ogen. Een meisje uit de tweede staat voor m’n neus. Ik wil haar vragen hoe ze in vredesnaam een gummetje in haar neus krijgt, maar ik weet uit ervaring dat dat een stomme vraag is op dit moment.
Wel tien kakelende meiden drommen om haar heen. Ik zie dat het huilen haar nader staat dan het lachen. Heel stiekem vind ik het wel lachwekkend. Maar zie de ernst van de situatie ook wel in. Ik sommeer de meiden te gaan zitten en loods de gumsnuiver het lokaal uit. Ik plant haar op een stoel in een kamertje en zeg haar door haar mond te ademen.
De klas is al snel aan het werk en ik kan even bij het meisje gaan zitten. Ik tik op mijn iPad ‘gum in neus’ en krijg tips in beeld. Naast ‘gum in neus’ staan er tips over batterijen of pinda’s in je neus.
Het meisje begint te huilen. Ze moet snuiten van me. Maar nee, geen resultaat. De volgende stap is de huisarts staat er op mijn iPad. Had ik zelf ook wel verzonnen. Ik lever haar af bij de conciërge. Hij ontfermt zich over haar. En als conciërges dat doen komt het altijd goed.
Terwijl ik terugloop vraag ik me af hoe je als 14-jarige zo dom kunt zijn om een gum in je neus te krijgen. Haar vriendinnen hebben het antwoord: ze maakten selfies... met steeds iets anders in hun neus. Ze laten me de foto’s zien. Ik kan er de lol niet van inzien en ze vinden me saai.
Twee uur later krijg ik bericht van de conciërge: “De huisarts heeft de gum eruit.” Gelukkig. Missie geslaagd.
Het laatste uur moet ik surveilleren bij een toets wiskunde. Er gaat een vinger omhoog. “Mevrouw, heeft u een potlood en een gum te leen?” Dat heb ik. En terwijl ik de gevraagde spullen aan hem overhandig zeg ik er achteloos bij: “Niet in je neus stoppen hè?” De vijfdeklasser kijkt me verbaasd aan: “Sommige docenten hebben zulke rare ideeën.”
Hij moest eens weten.